icon

Ingetrokken handhavingsverzoek, toch dwangsom verschuldigd wegens overschrijden beslistermijn

Bestuursorganen zijn gebonden aan termijnen waarbinnen ze dienen te beslissen. De praktijk leert dat die termijnen echter niet altijd gehaald (kunnen) worden. In die gevallen kan de belanghebbende het bestuursorgaan in gebreke stellen wegens het niet tijdig beslissen. Indien een beslissing alsnog uitblijft, kan (in de meeste gevallen) een dwangsom volgen. Voorwaarde is én blijft te allen tijde dat de verzoeker een belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb is.

In haar uitspraak van 17 september 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4412) oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat een belanghebbende het recht behoudt op een reeds verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op een handhavingsverzoek, ook wanneer dit verzoek ná de verbeurte wordt ingetrokken. Ondanks het ingetrokken handhavingsverzoek blijft verzoeker in dit geval dus belanghebbende.

Hoe zit het ook alweer met termijnen, ingebrekestellingen en dwangsommen?

Bestuursorganen moeten binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn na ontvangst van een aanvraag of verzoek een beschikking geven. Volgens artikel 4:13 Awb is in ieder geval sprake van het verstrijken van een redelijke termijn wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven en ook geen mededeling zoals bedoeld in artikel 4:14, derde lid, Awb heeft gedaan. Het bestuursorgaan kan deze termijn verlengen door tijdig te informeren dat een besluit niet binnen de oorspronkelijke termijn kan worden genomen, waarbij een zo kort mogelijke nieuwe termijn wordt genoemd (artikel 4:14 Awb). Indien het bestuursorgaan deze termijn overschrijdt, kan de aanvrager het bestuursorgaan in gebreke stellen door middel van een schriftelijke ingebrekestelling (artikel 4:17 Awb). Deze ingebrekestelling heeft tot doel het bestuursorgaan aan te sporen binnen twee weken alsnog te beslissen (artikel 4:17, lid 3 Awb). Als ook binnen deze termijn geen besluit wordt genomen, verbeurt het bestuursorgaan een dwangsom aan de aanvrager voor elke dag dat het in gebreke is, maximaal tot 42 dagen, met een oplopende dagwaarde (artikel 4:17, leden 1 en 2 Awb). De dwangsom werkt als financiële prikkel om bestuursorganen tijdig te laten beslissen. Wel geldt dat een dwangsom alleen is verschuldigd als de aanvrager een belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Awb (artikel 4:17, lid 6, sub b Awb), en dat geen dwangsom wordt betaald indien de ingebrekestelling onredelijk laat is gedaan of als de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is (artikel 4:17, lid 6 Awb).

Wat speelde in deze zaak?

In de zaak betrof het een verzoek om handhaving van erfafscheidingen in Zwaanshoek. Omdat het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) het verzoek niet tijdig had behandeld, stelde appellant het college in gebreke. Kort daarna trok appellant het verzoek om handhaving in, maar vroeg het college alsnog een besluit te nemen op de ingebrekestelling. Het college weigerde een dwangsom toe te kennen over de periode van overschrijding, met de redenering dat de intrekking betekende dat appellant geen belanghebbende meer was en dus geen recht had op een dwangsom.

Standpunt college: ingetrokken handhavingsverzoek betekent geen recht op dwangsom

Het college stelde dat door de intrekking van het handhavingsverzoek ook het recht op een dwangsom verdween. Volgens het college was de appellant vanaf dat moment niet langer belanghebbende bij het verzoek om handhaving, zodat het bestuursorgaan geen financiële sanctie hoefde te voldoen. Het college voerde verder aan dat deze uitleg beter aansluit bij de bedoeling van artikel 4:17 Awb, namelijk het bieden van een financiële prikkel voor bestuursorganen om tijdig te beslissen, terwijl na intrekking het besluit niet meer nodig is en dus ook geen dwangsom gerechtvaardigd zou zijn. Met andere woorden, volgens het college sloot de intrekking met terugwerkende kracht het recht op de dwangsom uit.  

Oordeel Afdeling

De Afdeling is het niet eens met het college. Zij stelt dat appellant tot het moment van intrekking belanghebbende was en het recht op een dwangsom is toebedeeld voor de periode vanaf het verstrijken van de beslistermijn tot aan de intrekking van het verzoek. De intrekking heeft dus niet met terugwerkende kracht het belang opgeheven en de dwangsom opgeheven. Het bepaalde in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder b, van de Awb is in dit geval niet aan de orde, omdat appellant vanaf het doen van het verzoek tot aan het moment van de intrekking daarvan belanghebbende was. Het bestuursorgaan is derhalve gehouden de dwangsom te betalen over de periode van overschrijding voorafgaand aan de intrekking.

Conclusie

Hoewel de uitkomst van deze casus instinctief wellicht wringt, het handhavingsverzoek is immers ingetrokken (dus wat voor belang dient de dwangsom dan nog?), komt de Afdeling met een heldere lijn: bestuursorganen blijven gebonden aan de verplichting een dwangsom te betalen bij een te late besluitvorming, ook wanneer het verzoek tot handhaving later wordt ingetrokken. Belanghebbenden behouden hun aanspraak tot het moment van eventuele intrekking, waarmee de hoogste bestuursrechter de rechtsbescherming van belanghebbenden verder heeft verstevigd.

Deze uitspraak bevestigt maar eens te meer: houd de termijn(en) in de gaten. Of je nu bestuursorgaan bent of belanghebbende; verlies de wettelijke termijnen niet uit het oog! Deze uitspraak van de Afdeling heeft het systeem van termijnen, ingebrekestellingen en dwangsommen in ieder geval weer iets verduidelijkt en benadrukt het belang van zorgvuldigheid en een tijdige besluitvorming.  

Ingetrokken handhavingsverzoek, toch dwangsom verschuldigd wegens overschrijden beslistermijn

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief