Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Omgevingsrecht
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) besliste recent in een handhavingszaak (uitspraak 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3097) over illegaal aanwezige Tea for Two-balkons aan een voorgevel van een historisch pand in Amsterdam in het voordeel van rechtszoekenden. Omdat met deze uitspraak weer eens een uitzondering wordt aangenomen op de beginselplicht tot handhaving en de Raad van State hier een soepelere lijn lijkt te kiezen dan bij een eerder vergelijkbaar geval, leek deze uitspraak de bespreking waard.
Bij de uitvoering van een bouwvergunning uit 1995 voor een historisch pand in het Amsterdamse centrum zijn er in 1996 Tea for Two-balkons gebouwd aan de voorgevel in plaats van de vergunde Franse balkons. Waar de Franse balkons ca 30 cm zouden uitsteken uit de voorgevel, steekt de balkonvloer van de gerealiseerde balkons ca 50 cm uit. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam legt in 2017, dus ruim 20 jaar later, een last onder dwangsom op aan de eigenaren van het pand, inhoudende dat de balkons moeten worden verwijderd op een straffe van een dwangsom van € 5.000,- per balkon per week. De Afdeling herroept uiteindelijk deze last onder dwangsom.
De Afdeling concludeert mede op basis van het overgangsrecht en eerder geldend recht dat de Tea for Two-balkons illegaal aanwezig zijn. Maar ook oordeelt de Afdeling kort gezegd dat handhavend optreden in dit concrete geval onevenredig is. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college van B&W met het handhavend optreden herstel voor ogen had van het te beschermen vooraanzicht van desbetreffende historische panden. Het college wilde bij dit soort orde-2 panden namelijk dat er niets aan de gevel wordt gewijzigd. Het college gaat er hierbij volgens de Afdeling alleen ten onrechte aan voorbij dat deze doelstelling niet gehaald kon worden door op te treden tegen de Tea for Two-Balkons. Ook met de Franse balkons, die wel op grond van de in 1995 verleende vergunning waren toegestaan, zouden de vlakke gevelwanden niet worden behouden en zou de hijszone visueel worden doorkruist. De Franse balkons zouden namelijk ook iets uitsteken, alleen minder dan de Tea for Two-balkons.
Daarnaast zijn de Tea for Two-balkons al in de jaren negentig geplaatst en zijn er nooit klachten geuit door bijvoorbeeld buurtbewoners. Hiermee acht de Afdeling het aannemelijk dat de belangen van derden niet worden aangetast.
Tot slot neemt de Afdeling in aanmerking dat er ook geen concrete aanleiding was voor het college om handhavend op te treden anders dan dat zijn nu ad hoc hadden opgetreden naar aanleiding van een andere handhavingszaak.
Volgens vaste rechtspraak bestaat er een beginselplicht tot handhaving voor het bevoegd gezag als er een overtreding wordt geconstateerd. Er moet echt sprake zijn van bijzondere omstandigheden, wil het bestuursorgaan hiervan afwijken, bijvoorbeeld als er concreet zicht op legalisering bestaat. Hiervan is sprake als er bijvoorbeeld alsnog een aanvraag voor de benodigde vergunning is ingediend en het bestuursorgaan ook bereid is hieraan mee te werken. Daarnaast kan handhavend optreden zo onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in een concrete situatie hiervan moet worden afgezien. Deze onevenredigheid wordt niet vaak aangenomen. Interessant in deze uitspraak is dat dit nu wel het geval is.
Interessant is ook dat de Afdeling hierbij naar een eerdere uitspraak verwijst van 1 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2560) over illegaal aanwezige Tea for Two-balkons en uitlegt waarom zij in dit specifieke geval tot een ander oordeel komt. Hoewel de casusposities niet identiek zijn, zijn er wel degelijk overeenkomsten te vinden tussen deze zaak en die uit 2018. In beide gevallen waren de balkons gedurende lange tijd aanwezig (jaren negentig), waren er geen klachten van omwonenden en vond het handhavend optreden op eigen initiatief van het college plaats. In de zaak uit 2018 leverden die omstandigheden voor de Afdeling onvoldoende aanknopingspunt op om aan te nemen dat handhavend optreden onevenredig was. Niet valt uit te sluiten in deze kwestie die bij de uitspraak van 31 juli 2024 voorlag dat de mogelijkheid van het realiseren van de Franse balkons gewicht in de schaal heeft gelegd en dat de afwijking ten opzichte van wat wel mocht gering was te noemen (20 cm extra uit de gevel). In de uitspraak van 2018 speelde echter nog als extra omstandigheid dat het college ten tijde van de realisering van de balkons in 1996 aannam dat op dat moment daarvoor geen vergunning was vereist. Dit leverde overigens geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel op. Alles overziende lijkt het erop dat de Afdeling toch meer gewicht heeft toegekend in de uitspraak van 31 juli 2024 dan die van 1 augustus 2018.
Hiermee valt niet uit te sluiten dat deze uitspraak van 31 juli 2024 weer een voortzetting vormt van de herijking van het evenredigheidsbeginsel de laatste jaren in de rechtspraak ten gunste van rechtszoekende bij juridisch geschillen met de overheid (zie ook een eerdere blog over deze ontwikkeling van het evenredigheidsbeginsel van collega Anna Tsheichvili van 5 februari 2022). De uitspraak van 31 juli jl. lijkt in ieder geval passend in deze trend.
Advies nodig over uw handhavingskwestie? Neemt u vooral contact op met een van onze bestuursrechtspecialisten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.