Praktijkgebieden: Omgevingsrecht, Ruimtelijke ordening
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 12 november 2024 een opvallende uitspraak (ECLI:NL:RVS:2024:4551) gedaan waarin uitdrukkelijk een nieuwe lijn wordt uitgezet voor de beoordeling van schorsingsverzoeken van bestemmingsplannen. Anders dan voorheen wordt het spoedeisend belang bij een verzoek tot schorsing van een bestemmingsplan minder snel aangenomen.
De hoofdregel was tot voor kort dat bestemmingsplannen in werking treden op de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken (artikel 3.8, lid 5, Wet ruimtelijke ordening). Dit betekende dat vanaf dat moment initiatiefnemers op relatief eenvoudige wijze een omgevingsvergunning konden verkrijgen als het bouwplan binnen de contouren van het nieuwe bestemmingsplan bleef. Zij hoefden dan alleen een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de (fysieke) bouwactiviteit in te dienen. Voldeed het bouwplan aan de overige vereisten van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voldaan, zoals constructieve veiligheid en welstand, dan diende de vergunning zelfs in beginsel diende te worden verleend.
Verder was het zelfs mogelijk om vergunningvrije bouwwerken te realiseren als werd voldaan aan de regels van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Bij vernietiging van het bestemmingsplan(deel) werden de op basis van alsdan verleende vergunningen niet aangetast op grond van de zogenaamde Tegelen-jurisprudentie, tenzij er nog een bezwaarprocedure loopt en de beslissing op bezwaar op het moment van vernietiging van het bestemmingsplan nog moest worden genomen. Met andere woorden: de eiser krijgt dan wellicht gelijk in zijn beroepsprocedure over de onrechtmatigheid van de vaststelling van het bestemmingsplan, maar ziet zich geconfronteerd met een moeilijk aantastbare omgevingsvergunning.
Om dit te voorkomen bestond de mogelijkheid van het indienen van een verzoek voorlopige voorziening waarbij om schorsing wordt verzocht van het bestemmingsplan. Dit moest binnen de beroepstermijn. Gelijktijdig moest er ook beroep worden ingesteld tegen het bestemmingsplan(deel) waartegen bezwaren bestaan. Met de tijdige indiening van het verzoek werd het bestemmingsplan van rechtswege geschorst en trad dit niet in werking zolang de voorzieningenrechter het verzoek tot schorsing niet heeft afgewezen of de bestuursrechter het beroep ongegrond wordt verklaard.
Ook voor de initiatiefnemer kan het uitlokken van een voorlopige voorziening met ‘dreigende bouwplannen’ aantrekkelijk zijn, omdat bij de inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig rechtmatigheidsoordeel kan worden gegeven. Zo krijgt de initiatiefnemer meer duidelijkheid over de vraag of het bestemmingsplan de eindstreep haalt en of het zinvol is om de aanvraag daadwerkelijk in te dienen, waarmee logischerwijs de nodige kosten gemoeid zijn. Te denken valt aan leges en bouwkundige rapporten.
De voorzieningenrechter oordeelde in deze uitspraak echter dat er zwaardere eisen dienen te worden gesteld aan de onderbouwing van het spoedeisend belang van de verzochte schorsing. Een verzoeker kon eerder nog volstaan met de stelling ‘dat het voornemen bestaat om te gaan bouwen of een vergunningaanvraag in te dienen voor bouwen’. Dat is niet meer voldoende. De voorzieningenrechter achtte het in dit geval van belang dat er nog geen aanvraag was ingediend en/of er voorbereidende werkzaamheden werden getroffen ter uitvoering van de nieuwe bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan die een onomkeerbaar karakter konden hebben. De voorzieningenrechter acht het hierbij van belang dat het ‘in de praktijk uitzonderlijk is dat er vooruitlopend op de onherroepelijkheid van een bestemmingsplan daadwerkelijk een aanvraag wordt ingediend en uitvoering wordt gegeven aan een bouwplan’. Tot slot wijst de voorzieningenrechter op de mogelijkheid om alsnog een verzoek in te dienen als er zich weer andere (concretere) omstandigheden voordoen.
Uit het voorgaande volgt dat er dus nu al sprake moet zijn van een ingediende aanvraag of zeer concrete aanwijzingen dat deze ook daadwerkelijk wordt ingediend of dat er werkzaamheden ter voorbereiding van de verwezenlijking van de nieuwe bouwmogelijkheden gaan plaatsvinden met een onomkeerbaar karakter. Pas dan wil de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aannemen.
Hoewel dit voor de voorzieningenrechters mogelijk een verlichting van de werklast kan opleveren, omdat er kans bestaat dat er minder snel een voorlopige voorzieningenprocedure wordt aangespannen, heeft het voor de procesdeelnemers wel wat haken en ogen.
Een ervan ligt besloten in de wijze waarop wordt omgegaan met het overgangsrecht ten aanzien van bestemmingsplannen die vóór in januari 2024 in procedure zijn gegaan (zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024: 1174. Als deze oude plannen niet zijn geschorst en treden zij in werking na 1 januari 2024, dan worden zij van rechtswege aangemerkt als een omgevingsplan. Dit betekent dat er bij vernietiging van het bestemmingsplan een heel nieuw omgevingsplan in procedure moeten worden gebracht met alle kosten en tijdverlies van dien. Dit kan zeer nadelig uitpakken voor zowel initiatiefnemer als gemeenteraad. Voor de gemeenteraad bestaat er overigens nog wel een escape, namelijk het ambshalve nemen van een nieuw besluit op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
Daarbij komt dat de initiatiefnemer meer risico’s loopt als hij niet in een vroeg stadium een rechtmatigheidsoordeel kan uitlokken en hiervan eerder af zal zien. Hij zal in een zeer vroeg stadium een aanvraag moeten indienen of in vergevorderd stadium hebben voorbereid zonder dat hij weet of het bestemmingsplan de eindstreep haalt. Voor de verzoeker die bezwaren heeft tegen het bestemmingsplan wordt weer verwacht dat hij actief alle bekendmakingen in de gaten houdt om te controleren of er al een aanvraag is ingediend en/of in nauw contact blijft met de initiatiefnemer om op de hoogte te blijven.
Als de strenge lijn in de toekomst ook wordt toegepast bij de schorsing van omgevingsplannen, dan levert dit mogelijk nog extra uitdagingen op. Voor de omgevingsplannen geldt dat deze al na vier weken na bekendmaking ervan, dus vóór het einde van de beroepstermijn, in werking treden (zie artikel 16.78, lid 1 Omgevingswet). Het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening schorst niet automatisch de inwerkingtreding zoals nu het geval is. Hierin voorziet de Omgevingswet namelijk niet. Juist dan zijn de procesdeelnemers aangewezen op een zeer snelle procedure bij de Afdeling (uitspraak binnen vier weken) of de indiening van een aanvraag door initiatiefnemer. Dit betekent dat de periode waarin een aanvraag kan worden ingediend op basis van het nieuwe omgevingsplan en voor het aanhangig maken van een voorlopige voorziening zeer kort is, willen partijen voorkomen dat het omgevingsplan in werking treedt.
Vragen over bestuursrechtelijke procedures? Neem contact op met een van onze bestuursrechtspecialisten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.