Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Binnen internationale concerns kan medezeggenschap van werknemers complex zijn. Doordat vaak sprake is van een meer gelaagde besluitvorming is de invloed van een Nederlandse dochter op het besluit van de buitenlandse moeder soms beperkt. Dat maakt niet dat de rol van de OR dan op voorhand is uitgespeeld.
De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) gaat voor het overgrote deel uit van een enkelvoudige situatie, waarbij de ondernemer die een onderneming in stand houdt de OR om advies of instemming moet vragen bij belangrijke besluiten. Naast de mogelijkheid om een COR, GOR of GemOR in te stellen biedt de WOR aan ondernemingen de mogelijkheid de medezeggenschapsstructuur zo in te richten dat dit de medezeggenschap binnen de onderneming ten goede komt. Binnen internationale concerns zal dit in veel gevallen echter niet volstaan om de (Nederlandse) OR een belangrijke rol te kunnen toebedelen.
De WOR heeft territoriale werking, wat inhoudt dat de WOR alleen moet worden toegepast door ondernemingen die binnen de Nederlandse landsgrenzen zijn gevestigd. Wanneer een onderneming in Nederland in stand wordt gehouden door een ondernemer in het buitenland, is de WOR dus gewoon van toepassing. Dat betekent dat de WOR ook moet worden nageleefd wanneer een concern voor een deel in Nederland is gevestigd. Dit zal in veel gevallen lastig toepasbaar zijn, vooral wanneer een besluit door een buitenlandse (groot)moeder wordt genomen. Overigens geldt het omgekeerde niet: wanneer een Nederlandse ondernemer een onderneming in het buitenland in stand houdt, hoeft die ondernemer geen rekening te houden met de bepalingen uit de WO
Hoewel de WOR tot op heden niet is aangepast op internationale concernverhoudingen, zijn in de rechtspraak een aantal beginselen ontwikkeld die ervoor zorgen dat de Nederlandse OR toch een plek aan tafel kan krijgen wanneer het besluit op een hoger buitenlands niveau wordt genomen.
Bij toerekening wordt het besluit van de concernleiding toegerekend aan de onderneming waar de OR is ingesteld. Dat kan inhouden dat de WOR-bestuurder zijn OR om advies moet vragen om een besluit van de buitenlandse concernleiding te kunnen uitvoeren. Dit is het geval wanneer het op hoger niveau genomen besluit (1) rechtstreeks ingrijpt in de onderneming waarvoor de OR is ingesteld en (2) de WOR-bestuurder betrokken is bij de besluitvorming.
Rechtstreeks ingrijpen houdt in dat het besluit adviesplichtig zou zijn wanneer de WOR-bestuurder zelf het besluit zou hebben genomen. Het besluit van de moedermaatschappij om te reorganiseren en wat leidt tot sociale gevolgen bij de dochter is een sprekend voorbeeld. Van betrokkenheid bij de bestuurder is sprake wanneer de bestuurder van de dochter ook een positie heeft binnen de moeder, die maakt dat hij feitelijk betrokken is bij de besluitvorming.
Op basis van het toerekeningsbeginsel kan de Nederlandse OR het besluit van de moeder echter niet tegenhouden. Het adviesrecht strekt zich zoals gezegd enkel uit tot de medewerking die de WOR-bestuurder aan het
besluit van de concernleiding moet geven.
Als aanvulling daarop is in de rechtspraak het leerstuk van medeondernemerschap ontwikkeld. Op basis van dit leerstuk moet de leiding van het concern als WOR-bestuurder worden gezien, waardoor de OR een rechtstreeks adviesrecht heeft en eventueel ook tegen de concernleiding zou kunnen procederen.
Van medeondernemerschap is sprake wanneer (1) het besluit rechtstreeks ingrijpt in de onderneming waar de OR is ingesteld en (2) de concernleiding een zodanige stelselmatige invloed uitoefent dat deze wordt geacht de onderneming mede in stand te houden.
Vooral het tweede vereiste is van belang en is het ook het wezenlijke verschil ten opzichte van toerekening. De moeder moet medebepalend zijn voor besluiten. Dit is het geval wanneer de concernleiding bijvoorbeeld een wezenlijk deel van de aandelen bezit, of wanneer de concernleiding feitelijk alle belangrijke kernbeslissingen neemt. Als de ruimte voor de WOR-bestuurder om zelfstandig besluiten te nemen beperkt is, dan is dat een sterke indicatie om te beargumenteren dat sprake is van medeondernemerschap.
Hoewel deze twee beginselen in de rechtspraak zijn ontwikkeld, laat diezelfde rechtspraak zien dat deze twee beginselen terughoudend worden toegepast. Bovendien is de kans aanwezig dat wanneer een buitenlandse concernleiding zich beseft dat sprake is van medeondernemerschap of toerekening, dit vaak in een te laat stadium zal zijn. De rol van de Nederlandse OR blijft dan alsnog beperkt. Op de Nederlandse WOR-bestuurder ligt echter wel de verantwoordelijkheid om de medezeggenschap binnen de onderneming goed te organiseren. Het is daarom belangrijk dat de Nederlandse ondernemer de WOR onder de aandacht brengt bij de buitenlandse concernleiding.
Heeft u vragen over medezeggenschap binnen uw eigen (internationale) concern? Neemt u dan vooral contact op.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.