icon

Klachtplicht bij bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW

Artikel 2:9 BW bepaalt dat elke bestuurder gehouden is tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Indien een bestuurder de vennootschap onbehoorlijk heeft bestuurd, kan de vennootschap de bestuurder op grond van artikel 2:9 BW aansprakelijk houden voor de schade die de vennootschap daardoor heeft geleden. Indien sprake is van meerdere bestuurders, geldt een hoofdelijke aansprakelijkheid voor de bestuurders; zij dragen een gezamenlijke verantwoordelijkheid tot vervulling van de bestuurstaak.

Indien wordt vastgesteld dat sprake is van onbehoorlijk bestuur zijn in beginsel dus alle statutaire bestuurders daarvoor hoofdelijk aansprakelijk. De individuele bestuurder kan zich disculperen, indien hij aantoont dat hem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt én hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.

De Rechtbank Midden-Nederland beantwoordde onlangs de vraag in hoeverre de vordering uit hoofde van artikel 2:9 BW, kan afstuiten op de klachtplicht zoals genoemd in artikel 6:89 BW. Een schuldeiser die niet binnen bekwame tijd nadat hij een gebrek in de prestatie heeft ontdekt of had moeten ontdekken protesteert bij de schuldenaar, kan op dit gebrek in de prestatie geen beroep meer doen.

Wat speelde er?

Eind 2012 wordt een BV op eigen verzoek failliet verklaard. De BV werd (indirect) bestuurd door een vader en zijn twee zoons. Nadat het faillissement is uitgesproken stelt een van de zoons zijn vader, broer en hun vennootschappen als (indirect) bestuurder aansprakelijk op grond van artikel 2:9 BW, nu zij hun taak als (indirect) bestuurder van de BV onbehoorlijk zouden hebben vervuld. Gedaagden beroepen zich vervolgens op de klachtplicht ex artikel 6:89 BW. Volgens hen is deze klachtplicht van overeenkomstige toepassing op de vorderingen uit hoofde van artikel 2:9 BW. De eisende broer had volgens hen binnen bekwame tijd, nadat hij de verwijten zoals geformuleerd had ontdekt of behoren te ontdekken, moeten protesteren.

De rechtbank overweegt onder meer dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 6:89 BW volgt dat de schuldenaar erop mag rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt, en indien dit niet het geval blijkt te zijn, dit met spoed aan de schuldenaar meedeelt. Of binnen bekwame tijd is geklaagd, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in die prestatie. Ook is van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd.

Vervolgens stelt de rechtbank zich op het standpunt dat de klachtplicht van artikel 6:89 BW van toepassing is op alle verbintenissen. De vorderingen uit hoofde van artikel 2:9 BW zijn volgens de rechtbank gegrond in de verbintenis tussen de bestuurders en de vennootschap. Uit die verbintenis vloeit voort dat het bestuur van de vennootschap aan de bestuurders is opgedragen alsook dat zij gehouden zijn deze taak behoorlijk te vervullen. De rechtbank komt tot de conclusie dat artikel 6:89 BW ook van toepassing is op vorderingen uit hoofde van artikel 2:9 BW.

Tot slot stelt de rechtbank vast dat voor de beantwoording van de vraag of binnen bekwame tijd is geklaagd alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Indien blijkt van een complex aan verwijten, oftewel een samenhangende reeks van handelingen die duidt op het stelselmatig tekort doen van de vennootschap door de bestuurders, waarbij iedere afzonderlijke handeling weinig opvalt en niet tot direct ingrijpen uitnodigt – aan de eisende partij een langere klachtperiode dient te worden gegund.

In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat van een dergelijk complex aan verwijten geen sprake is. Resumerend is de rechtbank van oordeel dat de geformuleerde verwijten aan het adres van de bestuurders, met uitzondering van één enkel verwijt, afstuiten op het feit dat de eisende broer niet tijdig aan zijn klachtplicht heeft voldaan.


Lonni Westland is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied vennootschapsrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Klachtplicht bij bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief