icon

Advies wijziging Besluit proceskosten bestuursrecht

Als een bezwaar of beroep gegrond wordt verklaard, dient in de regel het betrokken bestuursorgaan de proceskosten die de burger heeft moeten maken te vergoeden. Het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) bevat een regeling voor de hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding, voornamelijk aan de hand van forfaitaire bedragen per soort proceshandeling. In september 2019 is het ontwerp van het besluit tot wijziging van het Bpb (hierna: ontwerpbesluit) in consultatie gebracht. Op 16 december 2020 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: Raad van State) zijn advies over dit ontwerpbesluit openbaar gemaakt. In deze blog zullen eerst de wijzigingen van het Bpb besproken worden, waarna het advies van de Raad van State aan bod zal komen.

Kennelijk onredelijk handelen van bestuursorgaan

De bestuursrechter kan in bijzondere gevallen afwijken van het voornoemde geforfaiteerde systeem. De eerst voorgestelde wijziging van het Bpb uit het ontwerpbesluit vult deze afwijkingsbevoegdheid aan door middel van een meer toegespitste verhogingbevoegdheid. De toegespitste verhogingsbevoegdheid is gekoppeld aan het overkoepelende criterium “kennelijk onredelijk handelen van het bestuursorgaan”.

De directe aanleiding voor deze wijziging van het Bpb is een aanbeveling in het rapport Andere tijden van de Commissie evaluatie puntentoekenning gesubsidieerde rechtsbijstand (de Commissie Van der Meer). In haar rapport stelt de commissie dat de overheid een grote bijdrage levert aan de vraag naar rechtsbijstand, maar dat zij zich onvoldoende bewust is van de kosten van de rechtsbijstand. Volgens de commissie trekken bestuursorganen bijvoorbeeld geen lering uit eerdere rechtspraak, waardoor een meningsverschil tussen een burger en een bestuursorgaan onnodig juridiseert.

De meer toegespitste verhogingsbevoegdheid in het ontwerpbesluit moet ervoor zorgen dat bestuursorganen zich (nog) meer bezig houden met de gevolgen van hun handelen voor de burger en, indirect, ook de kosten van de rechtspraak en de gefinancierde rechtsbijstand voor de belastingbetaler. Daarnaast moet deze wijziging de bestuursrechter de ruimte geven om zijn bevoegdheid tot het toekennen van een bovenforfaitaire vergoeding wat minder terughoudend en vaker uit eigen beweging toe te passen, uiteraard indien het gedrag van het bestuursorgaan dat rechtvaardigt.

Om recht te blijven doen aan de concrete omstandigheden van het geval, is de verhogingsbevoegdheid in het ontwerpbesluit niet verder genormeerd of gemaximeerd. Wel geldt als algemene bovengrens dat de vergoeding niet hoger mag zijn dan de feitelijk gemaakte kosten voor zover zij redelijkerwijs zijn gemaakt.

Verhoging van de forfaitaire vergoeding in beroep en hoger beroep

Naast het verruimen van de afwijkingsbevoegdheid van de bestuursrechter, pleit het ontwerpbesluit ook voor verhoging van de forfaitaire bedragen. Uit de toelichting op het ontwerpbesluit blijkt dat op dit moment de forfaitaire vergoeding maar 70% van de door de raad voor rechtsbijstand vergoede kosten van de toegevoegde advocaat en de door de burger betaalde eigen bijdrage dekt. Er zijn geen cijfers over het dekkingspercentage in zaken waarin de burger in persoon procedeert, maar de regering ziet geen reden om aan te nemen dat de forfaitaire vergoeding in deze gevallen wel kostendekkend is. Mede daarom, en in het licht van het streven van het kabinet om te voorkomen dat een meningsverschil tussen burger en een bestuursorgaan onnodig tot procedures leidt, is een verhoging van 40% van de forfaitaire vergoeding voorgesteld. Concreet houdt deze wijziging in dat de puntwaarde voor de fase van beroep en hoger beroep van € 512 naar € 717 zal gaat.

Deze verhoging zal slechts voor beroep en hoger beroep gelden. Het ontwerpbesluit stelt voor om de puntwaarde voor bezwaar en administratief beroep ongewijzigd te laten. Het verhogen van de forfaitaire vergoeding voor het bezwaar en administratief beroep zou volgens de regering het averechtse effect kunnen hebben dat bestuursorganen terughoudender worden om primaire besluiten te heroverwegen en zo nodig te herroepen. Dit zou weer kunnen leiden tot een toename van het beroep op de rechter.

Advies Raad van State

De Raad van State kan zich vinden in het voorstel om de forfaitaire vergoeding in beroep en hoger beroep te verhogen met 40%. Zij acht het vanuit het burgerperspectief wenselijk en redelijk dat het verschil tussen de proceskostenvergoeding en de vergoeding voor een toegevoegde advocaat en de eigen bijdrage van de burger wordt verkleind. Het doel van de verhoging – namelijk om bestuursorganen te prikkelen besluiten beter voor te bereiden wat zou moeten leiden tot minder procedures bij de bestuursrechter – mist volgens de Raad van State echter een goede onderbouwing. Volgens de Raad van State kunnen er verschillende redenen zijn waarom een besluit niet altijd even goed wordt voorbereid en is het nog onduidelijk hoe de verhoging van de proceskostenvergoeding hierin een verbetering zal gaan aanbrengen.

De Raad van State vindt het daarnaast onaannemelijk dat het ongewijzigd laten van de forfaitaire vergoeding in de fase van bezwaar en administratief beroep zou leiden tot een ongewenste verdergaande juridisering. De Raad van State stelt dat op grond van artikel 7:15 tweede lid van de Awb een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase slechts kan worden opgelegd indien het besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Volgens de Raad van State is het niet aannemelijk dat een verhoging van het forfaitaire tarief invloed heeft op het terugkomen van een besluit op andere dan rechtmatigheidsgronden of het vasthouden aan een onrechtmatig besluit. Daarnaast is de Raad van State van mening dat het handhaven van de forfaitaire vergoeding in de fase van bezwaar en administratief beroep indruist tegen de door de regering zelf geuite wens meer maatwerk te leveren aan de voorkant, dus bij het nemen van het primaire besluit.

Tenslotte merkt de Raad van State op dat de toelichting bij het ontwerpbesluit niet in gaat op de hanteerbaarheid voor de rechtspleging van het onderscheid tussen de tarieven van bezwaar, administratief beroep, beroep en hoger beroep. Evenmin wordt ingegaan op de redelijkheid van het bestaande tarief, gelet op de inhoud van de werkzaamheden van rechtsbijstandsverleners in bezwaar.

Al het bovenstaande in overweging genomen adviseert de Raad van State de toelichting op het ontwerpbesluit aan te vullen en zo nodig ook het ontwerpbesluit aan te passen.

Conclusie

Al met al kan worden geconcludeerd dat de Raad van State zich kan vinden in een verhoging van het forfaitaire tarief. Wel ontbrak op een aantal punten nog een goede onderbouwing. De Minister voor Rechtsbescherming heeft gereageerd op het advies en heeft aan de hand daarvan de toelichting op het ontwerpbesluit op een aantal punten aangepast. De reactie van de Minister is te lezen onderaan het advies van de Raad van State. De inwerkingtreding van het besluit is bepaald op 1 juli 2021.

Deze blog is geschreven in samenwerking met Hèlen Haaijer. Hèlen is op dit moment aan Wieringa verbonden als student-stagiaire.


Nicky Loekemeijer is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Advies wijziging Besluit proceskosten bestuursrecht

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief