icon

Fixatiebeginsel en betalingen tijdens faillissement

Recent oordeelde het Gerechtshof Den Haag over de vraag of de curator een girale betaling die na datum faillissement is voldaan, vanaf een op naam van de failliet staande bankrekening (debetsaldo) als onverschuldigd kan terugvorderen.

De Hoge Raad heeft in 2015 in het JPR/Gunning arrest voor dit onderwerp een maatstaf geïntroduceerd. De curator kan steeds de girale betaling van de schuldenaar terugvorderen, indien de bankrekening van de begunstigde na de faillietverklaring van de schuldenaar hiermee is gecrediteerd.

In het verlengde van dit arrest van de Hoge Raad ligt er nu de volgende kwestie voor bij het Gerechtshof Den Haag. Een dag na faillissement van Bleiswijk Boeketservice B.V. (hierna: “BB”) is vanaf de bankrekening van BB een bedrag van € 4.518,09 overgeboekt naar de bankrekening van RFH. Ten tijde van de faillietverklaring vertoonde de bankrekening van BB een negatief saldo. De betaling werd verricht middels automatische incasso. Stornering was volgens de bank niet meer mogelijk.

De kantonrechter oordeelt dat de curator het bedrag niet kon terugvorderen. In tegenstelling tot de situatie die voorlag in JPR/Gunning, was er in casu sprake van een negatief banksaldo, waardoor het faillissementsvermogen niet werd geraakt door de betaling op de bankrekening van RFH.

De curator gaat in hoger beroep. Het gerechtshof oordeelt dat de curator het bedrag wél als onverschuldigd kan terugvorderen. Het fixatiebeginsel heeft volgens het hof een bredere strekking dan alleen het verlies van beheers- en beschikkingsbevoegdheid van de schuldenaar. Het fixatiebeginsel strekt er tevens toe dat zowel bezittingen als schulden worden gefixeerd per datum faillissement. Dit brengt met zich mee dat de door de schuldenaar gegeven betalingsopdrachten aan de bank eindigen en dat de curator alle betalingen waarmee de bankrekening van de begunstigde wederpartij van de schuldenaar na aanvraag van het faillissement is gecrediteerd, kan terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling. Het gerechtshof verwijst hierbij naar het eerder genoemde JPR/Gunning arrest.

De rechtsregel uit het JPR/Gunning arrest is volgens het hof niet beperkt tot girale betalingen ten laste van een creditsaldo. Dit zou in strijd zijn met het voornoemde fixatiebeginsel. Bij een overschrijving tijdens faillissement vanaf de betaalrekening van de failliet onttrekt de schuldeiser zich door de ontvangst van de betaling namelijk aan de paritas creditorum (gelijkheid van schuldeisers). Dat de bankrekening van failliet een debetstand vertoonde, maakt dat niet anders.

RFH heeft daarnaast nog aangevoerd dat er geen terugbetalingsverplichting zou bestaan, omdat zij erop mocht vertrouwen dat de curator de betalingsopdracht had gegeven en de betaling dus bevoegd had verricht. Dit verweer gaat volgens het hof niet op. Er is geen algemeen beginsel van derdenbescherming dat aan de Faillissementswet ten grondslag ligt, zodat een wettelijke basis nodig is om een uitzondering te kunnen maken op het fixatiebeginsel. Een dergelijke wettelijke basis ontbreekt voor het geval waarin de begunstigde van een betaling na datum faillissement zich erop beroept dat hij op redelijke gronden heeft vertrouwd dat deze betaling met toestemming van de curator werd verricht, bijvoorbeeld ter voldoening van een boedelvordering.

Als subsidiair verweer – dus in het geval dat het hof zou oordelen dat de curator de betaling kon terugvorderen – voerde RFH aan dat zij de verplichting tot terugbetaling kan verrekenen met haar boedelvordering. RFH had een boedelvordering ter hoogte van € 4.518,09 uit hoofde van niet-betaalde huur voor de periode na faillissement. Dit verweer gaat volgens het hof evenmin op. Het beroep op verrekening zou er immers toe leiden dat RFH zich alsnog aan het fixatiebeginsel zou kunnen onttrekken. Daar komt bij dat er sprake is van een negatieve boedel, zodat verrekening er volgens het hof toe zou leiden dat RFH een bevoorrechte positie zou verkrijgen boven de andere boedelschuldeisers, terwijl zij die positie enkel heeft verkregen als gevolg van een betaling die niet (rechts)geldig is.

De conclusie is dat de curator de betaling van € 4.518,09 kan terugvorderen van RFH. Het hof sluit af met de opmerking dat het hof zich kan voorstellen dat de curator, gelet op de staat van de boedel en de op hem rustende zorgvuldigheidsnorm, ervoor zal zorgdragen dat de door hem te incasseren bedragen niet aan de boedel worden toegevoegd zolang deze uitspraak nog niet definitief is. Wellicht dat de schuldeiser nog in cassatie gaat. Wij houden de ontwikkelingen voor u in de gaten.


Eveline Hoekstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Fixatiebeginsel en betalingen tijdens faillissement

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief