icon

Overzichtsuitspraak Raad van State: sluiting woningen na drugsvondst

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 augustus 2019 een overzichtsuitspraak gedaan over de bevoegdheid van de burgemeester om woningen te sluiten na de vondst van drugs. Met het oog op de rechtspraktijk zag de Afdeling (als hoogste bestuursrechter) aanleiding om het toetsingskader van de rechter ten aanzien van besluiten van de burgemeester over het sluiten van woningen aan de hand van eerdere rechtspraak van de Afdeling op hoofdlijnen uit een te zetten.

Eerdere rechtspraak woningsluiting
De burgemeester is op grond van artikel 13b Opiumwet bevoegd om de sluiting van de woning te gelasten, indien een zogenoemde handelshoeveelheid drugs in de woning wordt aangetroffen. Gedurende de sluiting van de woning mogen de bewoners niet naar binnen. Deze sluitingsbevoegdheid is discretionair: het is aan de burgemeester om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Vervolgens is het aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.

Regelmatig stelt de burgemeester om zijn discretionaire bevoegdheid in te vullen een beleidsregel vast. Op grond van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de burgemeester in dat geval overeenkomstig deze beleidsregel handelen, tenzij ‘dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen’. De burgemeester moet volgens vaste rechtspraak van de Afdeling alle omstandigheden van het geval in zijn beoordeling betrekken. In dat kader moet aan de gevolgen voor de bewoners van de woning ex artikel 8 EVRM een zwaar gewicht worden toegekend bij de beoordeling van het redelijk gebruik van de bevoegdheid.

Hoofdlijn rechtspraak
Aanleiding voor deze uitspraak van de Afdeling was de sluiting van een woning door de burgemeester van Maastricht. Volgens de Afdeling moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat kader is een rol weggelegd voor de ernst en omvang overtreding en de vraag of feitelijk handel in de woning plaatsvindt.

Als de sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, moet worden beoordeeld of de sluiting evenredig is. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de eventuele aanwezigheid van minderjarige kinderen van belang.

In het onderhavige geval overweegt de Afdeling dat de sluiting van de woning onterecht is geweest. De Afdeling overweegt dat de drugs in de woning niet van de bewoner waren, maar van haar ex-partner: het is aannemelijk dat de bewoner niets van de drugs wist. Verder heeft de bewoner een dochter met gezondheidsklachten, waardoor de vrouw met haar dochter in een aangepaste woning moet wonen. Een verhuizing naar een andere woning zonder die aanpassingen is dus niet mogelijk.

Gelet op deze omstandigheden meent de Afdeling dat er bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Awb zijn die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De burgemeester had dan ook in dit geval niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning.


Dominique de Haas is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied toezicht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Overzichtsuitspraak Raad van State: sluiting woningen na drugsvondst

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief