icon

Faillissementsaanvraag voorkomen door vorderingen achter te stellen?

Inleiding

Een faillissement kan worden uitgesproken indien summierlijk is gebleken van:

  1. een ten tijde van de faillietverklaring bestaand vorderingsrecht van de aanvrager; en
  2. het (thans) bestaan van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schuldenaar verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het bestaan van meerdere schuldeisers (steunvorderingen) is een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde voor het aannemen van de hiervoor bedoelde toestand. Ook als aan dit zogenoemde ‘pluraliteitsvereiste’ is voldaan, dient te worden onderzocht of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.

Indien niet wordt voldaan aan één of meer van de vereisten, dan dient de schuldenaar niet te worden failliet verklaard.

Geen sprake van pluraliteit

Volgens vaste jurisprudentie is er geen sprake van pluraliteit, indien naast de schuld van de aanvrager alleen nog een achtergestelde schuld onbetaald blijft. Het dient dan wel een achtergestelde schuld te zijn die pas bij liquidatie van de vennootschap behoeft te worden voldaan. In dat geval kan slechts onder bijzondere omstandigheden worden geoordeeld dat de schuldenaar is opgehouden te betalen. De Hoge Raad heeft dit reeds in 2008 bepaald.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 november 2019

In het verlengde van bovenstaand arrest lag de volgende kwestie voor bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In deze casus werd het faillissement van Laanstra B.V. aangevraagd door de Belastingdienst. De schuld aan de Belastingdienst stonde vast en de schuldenaar erkende ook dat deze niet kan worden betaald. Daarnaast liet de schuldenaar ook andere schulden onbetaald. Nu ook aan de overige vereisten van faillietverklaring was voldaan, sprak de rechtbank het faillissement uit.

Laanstra B.V. ging tegen de faillietverklaring in hoger beroep, omdat er volgens haar niet langer werd voldaan aan het pluraliteitsvereiste. De overige schuldeisers gingen namelijk hangende het hoger beroep akkoord met betaling van 15% in ruil voor finale kwijting. De betaling aan de schuldeisers werd niet verricht door Laanstra B.V. zelf maar door aan Laanstra B.V. gelieerde partijen. Uit hoofde van de betalingen aan de schuldeisers kregen de gelieerde partijen een vordering op Laanstra B.V. Laanstra B.V. kwam vervolgens met de gelieerde partijen overeen dat deze vorderingen achtergesteld zouden zijn ten opzichte van de Belastingdienst, althans dat was de bedoeling.

Bij de formulering van de achterstelling ging het volgens het hof mis. Laanstra B.V. kwam met de gelieerde partijen overeen dat zij hun vordering niet zouden opeisen, soms met de toevoeging “vanwege het achtergestelde karakter daarvan”.

In het voornoemde arrest van de Hoge Raad ging het volgens het hof om een achtergestelde vordering die pas bij liquidatie behoeft te worden voldaan. In dat geval is die vordering niet relevant voor de vraag of een schuldenaar opgehouden is met betalen: de achtergestelde vordering is niet opeisbaar. In de onderhavige kwestie was door de aan Laanstra B.V. gelieerde partijen al dan niet aangegeven dat de vordering achtergesteld is, maar partijen hadden niet afgesproken dat de vordering van de gelieerde partijen pas hoefde te worden voldaan bij liquidatie. Volgens het hof zijn deze vorderingen van de gelieerde partijen dus opeisbaar. Er is dus sprake van pluraliteit en de situatie dat Laanstra B.V. verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het faillissement blijft in stand.


Eveline Hoekstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Faillissementsaanvraag voorkomen door vorderingen achter te stellen?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief