icon

Een incomplete dagvaarding

Een dagvaarding die in een civiele zaak wordt uitgebracht, dient onder andere aan de zogenaamde substantiëringsplicht en bewijsaandraagplicht te voldoen. De substantiëringsplicht houdt in dat de bekende verweren van de gedaagde moeten zijn verwoord in de dagvaarding. De bewijsaandraagplicht houdt in dat de eiser zijn bewijsmogelijkheden moet aangeven en deze zo mogelijk moet bijvoegen. Deze plichten hebben tot doel de rechter en de gedaagde zo snel mogelijk over de essentiële gegevens van de betreffende procedure te laten beschikken.

Deze plichten zijn dan wel opgenomen in de wet, er wordt bijzonder soepel mee omgegaan in de praktijk en rechters verbinden aan het niet-nakomen van deze plichten zelden de vergaande consequentie van nietigheid van de dagvaarding of niet-ontvankelijkheid van de eiser.

De Rechtbank Zutphen heeft zich hier vorige maand over uitgelaten en daarbij geen vergaande, maar wel concrete consequentie aan het gebrek verbonden.

Een bank had een klant gedagvaard wegens een betalingsachterstand uit een kredietovereenkomst. De bank had in haar dagvaarding een algemeen bewijsaanbod gedaan – dus alleen vermeld dat zij bereid was haar stellingen te onderbouwen en zo nodig te bewijzen – en geen verweren van de klant genoemd. Daarnaast had de bank bij haar dagvaarding geen onderbouwing van haar vordering en geen kopie van haar aanmaningen aan de klant overgelegd.

De klant concludeerde dat de dagvaarding van de bank vanwege bovengenoemde gebreken nietig moest worden verklaard, dan wel dat de bank niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Als de rechtbank die vergaande consequenties niet wilde toewijzen, vroeg de klant om rekening te houden met zijn proceskosten. De gedaagde moest immers gissen naar bewijsstukken waarop de bank haar vordering baseerde.

De rechtbank achtte alleen het niet overleggen van de onderliggende stukken (onderbouwing vordering en aanmaning) een gebrek. De rechtbank overwoog echter dat de dagvaarding niet nietig was, omdat de bank in de tweede schriftelijke instantie alsnog de stukken had overgelegd, waardoor de klant zich alsnog adequaat kon verdedigen. Het gebrek aan de dagvaarding was daarmee inmiddels hersteld. Echter, zo vervolgde de rechtbank, deze wijze van procederen is dermate kostenverhogend voor gedaagde (de klant) dat de rechtbank hieraan de consequentie verbond dat de klant niet in de proceskosten zou worden veroordeeld. De rechtbank wees de uiteindelijk onderbouwde vordering van de bank dus wel toe, maar veroordeelde de klant niet in de proceskosten van de bank.

Ik acht deze vorm van compensatie voor gebrekkige dagvaardingen een goede praktische oplossing. Als de rechtbank de dagvaarding immers nietig zou verklaren, zou de bank de klant gewoon nog een keer kunnen dagvaarden, maar dan met de juiste stukken bijgevoegd. De bank zou dan twee keer kosten moeten maken voor het aanbrengen van de zaak, maar de klant zou er niets beter van worden. In dit geval krijgt de klant ten minste een kleine compensatie voor de gebrekkige wijze van procederen door de bank.


Maartje Oliemans-Ouwehand is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Een incomplete dagvaarding

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief