icon

Gemeente Amsterdam legt eigen parkeerbeleid wederom onjuist uit

Recentelijk schreef ik over de uitspraak van de hoogste bestuursrechter (hierna: de Afdeling) naar aanleiding van een geschil dat was ontstaan tussen de gemeente Amsterdam en een aantal van haar inwoners over de intrekking van hun parkeervergunningen.

Inleidend

In Amsterdam is de Parkeerverordening 2013 (hierna: Parkeerverordening) van kracht. De parkeerverordening bepaalt onder meer wanneer de gemeente een vergunningaanvraag mag weigeren, maar ook wanneer een reeds verleende vergunning mag worden ingetrokken. Ten aanzien van de laatste categorie, het intrekken van reeds verleende parkeervergunningen, is de parkeerverordening streng(er). Dit is begrijpelijk, aangezien de gemeente in dat geval een recht dat iemand heeft, weer van die persoon afneemt.

In dit kader is relevant dat art. 32 van de parkeerverordening – voor zover relevant – bepaalt dat een vergunningaanvraag mag worden geweigerd indien er niet is voldaan aan de voorwaarden én indien in het betreffende gebied een vergunningenplafond van nul geldt. Art. 37 bepaalt vervolgens dat een reeds verleende vergunning mag worden ingetrokken indien niet (of niet langer) is voldaan aan de voorwaarden. Let op het duidelijke onderscheid tussen ‘de voorwaarden’, het begrip dat in beide bepalingen voorkomt, en het ‘vergunningenplafond’, het begrip dat slechts onder de weigeringsgronden voorkomt (en derhalve geen reden kan zijn voor intrekking van een vergunning).

Eerdere rechtszaak

Ondanks deze heldere regelgeving, moest de hoogste bestuursrechter er begin 2017 aan te pas komen om aan de gemeente duidelijk te maken dat uit de systematiek van haar eigen Parkeerverordening volgt dat het bereiken van een vergunningenplafond niet kan worden beschouwd als het niet voldoen aan ‘de voorwaarden’ gesteld bij of krachtens de Parkeerverordening. Met andere woorden: het college mag een parkeervergunning niet intrekken op de grond dat er sprake is van een vergunningenplafond van nul; dat is slechts een weigeringsgrond.

De door de gemeente bedachte sluiproute, het bij uitwerkingsbesluit instellen van een vergunningenplafond van nul, dat kwalificeren als een ‘voorwaarde’ en vervolgens vergunningen intrekken o.g.v. art. 37 van de Parkeerverordening, werkt dus niet (meer). Het college is dan ook door de Afdeling verplicht om, met inachtneming van de uitspraak, opnieuw te beslissen op de bezwaren gericht tegen de intrekking(en).

Nieuwe besluiten gemeente

Hoewel de uitspraak van de Afdeling aan duidelijk weinig te wensen over laat, meent het college toch een mogelijkheid te zien om de intrekkingen in stand te laten. Ten eerste omdat het adres van de vergunninghouders in een gebied ligt waarvoor een vergunningenplafond van nul geldt. Ten tweede omdat op grond van artikel 9 van het Uitwerkingsbesluit parkeren stadsdeel Zuid 2014 in dit gebied geen parkeervergunningen worden verleend. En ten derde omdat de vergunninghouders zouden kunnen beschikken over een stallingsplaats. Deze drie gronden vormen volgens het college aanleiding de bewonersvergunningen alsnog in te trekken. De Afdeling gaat hierin wederom niet mee.

Intrekken o.g.v. vergunningenplafond?

Ten aanzien van het eerste argument van het college merkt de Afdeling, onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 15 februari 2017, nogmaals op dat een parkeervergunning, gelet op de systematiek van de Parkeerverordening, niet kan worden ingetrokken wegens overschrijding van het vergunningenplafond.

Uitwerkingsbesluit onverbindend

Ook de route via het uitwerkingsbesluit kan het college niet baten. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de tekst van het tweede lid van art. 9 van de Parkeerverordening, in het bijzonder de zinsnede "indien de bewoner of bewoners van die zelfstandige woning houder zijn van ten minste twee motorvoertuigen", geeft dit artikellid het college de bevoegdheid zijn op grond van het eerste lid bestaande bevoegdheid in nadere regels slechts te verruimen. Maar waar het college volgens de Parkeerverordening slechts de bevoegdheid heeft om zijn bevoegdheid te verruimen, heeft hij deze bij het uitwerkingsbesluit juist ingeperkt, waarmee deze bepaling uit het uitwerkingsbesluit onverbindend is.

Intrekken o.g.v. stallingsplaats?

Ook het argument van het college dat de vergunninghouder zou kunnen beschikken over een stallingsplaats, volgt de Afdeling niet. De Afdeling zegt er niet van overtuigd te zijn dat de vermeende stallingsplaatsen bij of in de buurt van de woning van vergunninghouder zouden liggen en dat de hierin te huren parkeerplaatsen kunnen worden aangemerkt als stallingsplaats in de zin van de Parkeerverordening.

Concluderend

Inmiddels hebben de vergunninghouders in bovengenoemde zaken hun vergunningen terug, maar het is spijtig dat hiervoor in meerdere instanties tegen de gemeente moest worden geprocedeerd.

De gemeente Amsterdam is nog altijd druk doende de parkeerdruk in de hoofdstad te reguleren en dat is een goede zaak. Helaas miskent het college hierbij soms het door hemzelf bedachte systeem (een afvloeiingsregeling) en rekt hij zijn eigen bevoegdheden met enige regelmaat (te) ver op.


Björn Mulder is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Gemeente Amsterdam legt eigen parkeerbeleid wederom onjuist uit

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief