icon

Ontzetting uit het lidmaatschap

Niet binnen elke vereniging is het pais en vree. Het komt echter niet vaak voor dat een lid uit het lidmaatschap wordt ontzet (geroyeerd) of dat het lidmaatschap door de vereniging wordt opgezegd. Het komt nog minder vaak voor dat die leden vervolgens een procedure bij de rechtbank starten om het voortduren van hun lidmaatschap te bewerkstelligen. Een dergelijk geval deed zich wel voor in een geschil waarin de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2018 vonnis heeft gewezen.

De situatie kwam er kort gezegd op neer dat twee leden binnen een vereniging de nodige reuring veroorzaakten. Diverse leden hadden hun beklag gedaan (net als een aantal bestuursleden), hun lidmaatschap opgezegd, of daarmee gedreigd, vanwege het gedrag van de twee leden in kwestie. Uiteindelijk heeft het bestuur van de vereniging het lidmaatschap van de twee leden beëindigd, omdat het bestuur – kort gezegd – vond dat hun gedrag niet langer getolereerd kon worden.

De twee (ex) leden waren het met die beëindiging niet eens en legden hun zaak voor aan de Rechtbank Den Haag. Zij vorderden een verklaring voor recht dat de beëindiging van hun lidmaatschap door het bestuur nietig was, althans dat de rechtbank die beëindiging zou vernietigen. Zij legden aan hun vorderingen in de eerste plaats ten grondslag dat dit besluit was genomen in strijd met de statuten. Daarnaast baseerden zij hun vorderingen op de stelling dat het besluit strijdig is met de beginselen van redelijkheid en billijkheid.

De rechtbank stelt voorop dat aan het lidmaatschap van een vereniging voor het lid rechten en verplichtingen zijn verbonden. Welke verplichtingen voor de leden gelden, blijkt uit de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging. Daarnaast geldt zowel voor de vereniging als de leden artikel 2:8 BW. Op grond van dit artikel zijn de vereniging en de leden verplicht zich tegenover elkaar te gedragen naar wat door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Deze gedragsregel geldt ook voor leden onderling.

Op grond van de statuten van deze vereniging eindigt het lidmaatschap o.a. door royement (een term die wel vaker wordt gebruitk voor ontzetting uit het lidmaatschap) dat wordt uitgesproken door de ledenvergadering op voordracht van het bestuur. De rechtbank benadrukt dat zo'n besluit tot ontzetting geldt als een maatregel van tuchtrechtelijke aard en slechts als uiterste middel dient te worden toegepast. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden, indien het besluit is gegrond op onredelijke benadeling van de vereniging, aan het door handelwijze of uitlatingen in ernstig diskrediet brengen van de vereniging, aan het scheppen van een zodanig verkeerd beeld van de vereniging dat daardoor het aanzien van de vereniging ernstig wordt geschaad of aan herhaald wangedrag. Aan deze norm zal niet snel worden voldaan. De twee (ex) leden stelden zich bovendien op het standpunt dat het bestuur hen had geroyeerd, terwijl slechts de algemene ledenvergadering daartoe gerechtigd was.

De rechtbank overweegt echter dat in het onderhavige geval de twee leden niet werden geroyeerd (ontzet uit het lidmaatschap), maar dat hun lidmaatschap werd opgezegd op de voet van artikel 2:35 lid 2 BW. Dat is een minder vergaande maatregel. Deze bevoegdheid berust bij het bestuur, tenzij de statuten daarvoor een ander orgaan aanwijzen. De rechtbank vervolgt met de overweging dat een vereniging het lidmaatschap van een lid kan opzeggen indien (onder meer) redelijkerwijs van haar niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren (artikel 2:35 lid 2 BW). De rechtbank vervolgt met de overweging dat bij het nemen van een dergelijk besluit de vereniging een vrijheid toekomt die meebrengt dat een besluit tot opzegging jegens het betrokken lid slechts ontoelaatbaar is indien de vereniging in de gegeven omstandigheden, waaronder de door haar behartigde belangen, jegens het betrokken lid in redelijkheid niet tot een zodanige maatregel had kunnen komen.

De rechtbank komt na bestudering van de feiten tot de conclusie dat het onderhavige geschil is ontaard in een situatie waarin het gedrag van de twee leden meerdere malen negatieve effecten heeft gehad op de bestuursleden en (de leden van) de vereniging en dat zij, in plaats van hun mening zodanig te verwoorden dat daarmee geen fatsoensnormen werden overschreden, met hun uitingen meerdere keren de bandbreedte van artikel 2:8 BW overschreden en in hoge mate hebben bijgedragen aan het creëren van tegenstellingen binnen de vereniging en het (al dan niet dreigende) vertrek van – als vrijwilligers werkzaam zijnde – bestuursleden en de ledenadministrateur. Daarmee is een punt bereikt waarop van de vereniging niet kon worden gevergd hun lidmaatschap te laten voortduren en bestond voldoende grond voor opzegging van het lidmaatschap.

De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het bestuur van de vereniging inderdaad in redelijkheid tot het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van de twee (ex) leden heeft kunnen komen. In dit geval blijft de beëindiging van het lidmaatschap dus in stand en na lezing van het vonnis lijkt dat ook wel de meest wenselijke situatie.

De beoordeling van de rechtbank laat echter ook zien dat het nogal relevant kan zijn op welke wijze het lidmaatschap wordt beeindigd en hoe die beëindiging wordt verwoord. Als het bestuur het woord royement of ontzetting had gebezigd, had de uitkomst heel anders kunnen zijn.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Ontzetting uit het lidmaatschap

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief