icon

Het vertrouwensbeginsel en websites van de overheid

Binnen het bestuursrecht wordt met enige regelmaat een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Kort gezegd houdt dit in dat een burger zich op een bepaald recht beroept (of de afwezigheid van een verplichting), omdat hij er op mocht ‘vertrouwen' dat dat recht hem toekwam (of die verplichting voor hem niet gold).

In de rechtspraak worden over het algemeen strenge eisen gesteld aan een beroep op het vertrouwensbeginsel. De vaste formule luidt in dat verband dat een dergelijk beroep alleen kan slagen als “van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt“.

Informatievoorziening vanuit de overheid naar de burger geschiedt steeds meer langs digitale weg. Elke gemeente, elk ministerie, maar ook andere bestuursorganen, bieden de burger enorme hoeveelheden informatie aan op hun websites. De vraag kan dan op komen of de burger rechten kan ontlenen aan de informatie die een bestuursorgaan op haar website publiceert. Met andere woorden: kan informatie op een website van een bestuursorgaan worden aangemerkt als een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging, die bij de burger gerechtvaardigde verwachtingen wekt?

Deze vraag was ook aan de orde in een zaak waarover de Centrale Raad van Beroep dit jaar uitspraak deed. In deze zaak ging het om een Russische student die te laat om studiefinanciering had verzocht, terwijl hij daar, naar later bleek, al wel recht op had. Op basis van informatie van de website van DUO, het bestuursorgaan dat gaat over studiefinanciering, had de student geconcludeerd dat hij nog geen recht had op studiefinanciering. Derhalve had hij een aanvraag ten onrechte achterwege gelaten.

Met een beroep op het vertrouwensbeginsel probeerde deze student alsnog de niet genoten studiefinanciering te verkrijgen. Hij stelde daartoe dat hij had mogen vertrouwen op de informatie op de website van DUO.

De Centrale Raad van Beroep ging niet in dat betoog mee. Daartoe werd overwogen dat elders op de website van DUO andersluidende informatie stond die ook van belang was voor de vraag of de student recht had op studiefinanciering. De informatie op de website van DUO was dan ook tegenstrijdig. Daarmee werd niet voldaan aan de eis dat sprake was van ondubbelzinnige informatie.

Meer in zijn algemeenheid overwoog de Centrale Raad van Beroep dat het überhaupt maar de vraag is of een individu rechten kan ontlenen aan algemene informatie die wordt verstrekt op een website.

Uit deze uitspraak kunnen twee lessen worden geleerd: vertrouw als burger niet zondermeer op informatie op websites van de overheid, want het is maar de vraag of je daar rechten aan kan ontlenen. Daarnaast is het in ieder geval verstandig om op een website alle relevante informatie te verzamelen die van belang is. Er mag niet zomaar uit gegaan worden van de juistheid van de informatie, want wellicht staat ergens anders op de website wel andere of tegenstrijdige informatie.

Al met al wordt van een burger op deze wijze wel veel verwacht. Het raadplegen van een website lijkt toch de weg om duidelijkheid te verkrijgen van de overheid. Maar daar kan dus niet zonder meer op vertrouwd worden. Waar de burger dan wel voldoende zekerheid kan verkrijgen, blijft in het midden. Alleen de toepasselijke wet- en regelgeving lijken voldoende zekerheid te kunnen bieden. Helaas is dat vaak lastig te vinden en, voor de gemiddelde burger, nog veel lastiger te begrijpen.


Geert Schnitzler is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied column.

Het vertrouwensbeginsel en websites van de overheid

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief