icon

Hoger beroep na veroordeling bij verstek bij vonnis op tegenspraak

Tegen een onwelgevallig vonnis van de rechtbank kan een rechtsmiddel worden aangewend. Afhankelijk van de situatie gaat het dan om het instellen van hoger beroep of het doen van verzet.

Indien de uitspraak van de rechtbank een vonnis op tegenspraak is, kan tegen het vonnis hoger beroep worden ingesteld. “Op tegenspraak” houdt in dat de gedagvaarde persoon in rechte is verschenen, wat wil zeggen dat hij of zij van zich heeft laten horen in de procedure. Indien dit niet is gebeurd, en aan bepaalde formaliteiten is voldaan, wordt een verstekvonnis gewezen. Daartegen kan niet in hoger beroep worden gegaan, maar dient verzet gedaan te worden.

Voor beide rechtsmiddelen gelden uiteenlopende termijnen. Gelet op artikel 339 Rechtsvordering (Rv), dient in beginsel binnen drie maanden na de uitspraak van het vonnis hoger beroep aangetekend te worden. Deze termijn is dus verbonden aan de datum van de uitspraak. Verzet moet, gelet op artikel 143 Rv, gedaan worden binnen vier weken nadat het verstekvonnis aan de gedaagde is betekend of op andere wijze bij hem bekend is geworden. Hier hangt de termijn dus niet samen met de datum van de uitspraak, maar met de datum waarop de uitspraak bekend is geworden. Dit verschil in benadering is simpel te verklaren: indien iemand betrokken is geweest bij de procedure, zal hij of zij ook bekend (moeten) zijn met de uitspraak, terwijl dat bij een verstekvonnis niet het geval hoeft te zijn.

Naast bovenstaande situaties, kan zich nog een derde situatie voor doen, waarover de Hoge Raad (opnieuw) heeft geoordeeld in een arrest van 5 juni 2015. Het gaat hier om de situatie waarbij meerdere personen zijn gedagvaard, maar zij niet allen verschijnen in de procedure. Artikel 140 Rv bepaalt dat in een dergelijk geval verstek wordt verleend aan de niet-verschenen gedaagden, maar dat tussen alle partijen (dus ook de niet-verschenen partijen) één vonnis wordt gewezen, dat heeft te gelden als een vonnis op tegenspraak.

Dat betekent dat ook de niet-verschenen gedaagden hoger beroep moeten instellen tegen het vonnis van de rechtbank, en dat de mogelijkheid van verzet ontbreekt. Daarom geldt in beginsel ook de termijn van drie maanden voor het instellen van hoger beroep. In het genoemde arrest oordeelde de Hoge Raad echter dat strikt vasthouden aan deze termijn onder omstandigheden onredelijk kan zijn.

In deze zaak werd een gedaagde in 2007 bij verstek veroordeeld door de rechtbank, terwijl twee andere gedaagden wel verschenen in eerste aanleg. Deze gedaagde werd pas in 2013 bekend met het vonnis uit 2007, nadat beslag was gelegd op zijn uitkering (in verband met de tenuitvoerlegging van dat vonnis). Twee dagen later tekende hij hoger beroep aan.

Het hof verklaarde dit hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat de termijn van drie maanden, gerekend vanaf het vonnis in 2007, reeds geruime tijd was verstreken.

De Hoge Raad oordeelde dat dat echter wat te kort door de bocht is: wanneer de inleidende dagvaarding niet in persoon is betekend, het vonnis niet bekend is geworden voordat de termijn voor hoger beroep afloopt en alsnog binnen veertien dagen hoger beroep is aangetekend nadat de veroordeelde wel bekend is geworden met het vonnis, moet de niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven.

Kortom, ook bij een vonnis op tegenspraak, kan in sommige gevallen worden afgeweken van de termijn van drie maanden. Het is dan wel zaak om in ieder geval zo snel mogelijk nadat dit vonnis bekend is geworden, het hoger beroep in te stellen. Uiteraard kan Wieringa Advocaten u hierbij van dienst zijn!


Geert Schnitzler is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied conflictoplossing / Procesrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Hoger beroep na veroordeling bij verstek bij vonnis op tegenspraak

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief