icon

Ondeugdelijkheid van vordering niet snel aangenomen bij verzoek opheffing conservatoir beslag

De artikelen 700 Rechtsvordering (Rv) en verder bieden schuldeisers de mogelijkheid tot het leggen van conservatoir beslag. Dit is bedoeld om verhaal van de vordering op vermogensbestanddelen van de schuldenaar zeker te stellen, nog voordat een rechter zich heeft uitgesproken over de geldigheid van die vermeende vordering.

Dat een dergelijk beslag op zijn zachtst gezegd vervelend kan zijn, moge duidelijk zijn. Wanneer bijvoorbeeld beslag wordt gelegd op de bankrekening van een schuldenaar, kan deze niet langer beschikken over het geld dat op die rekening stond. Voor de beslagene bestaat daarom ook de mogelijkheid om opheffing te verzoeken van het conservatoir beslag. Dit is bepaald in artikel 705 Rv. Een van de gronden voor opheffing die in dat artikel wordt genoemd, is dat ‘summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid’ van de vermeende vordering, op grond waarvan het beslag is gelegd.

Het woord ‘summierlijk’ zou je wel eens op het verkeerde been kunnen zetten, zoals ook weer blijkt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 17 april 2015. In deze zaak speelde kort gezegd het volgende. De schuldeiser had conservatoir beslag gelegd op twee huizen en een bankrekening van de schuldenaar, in verband met een vermeend recht op schadevergoeding. Nadat de bodemprocedure over een vermeende schadevergoeding was gaan lopen, verzocht de schuldenaar om opheffing van het gelegde beslag. Dit verzoek werd afgewezen, waarna de schuldenaar hoger beroep instelde tegen die afwijzing.

Voordat het Hof oordeelde over het verzoek tot opheffing van beslag, had de rechtbank het verzoek om schadevergoeding van de schuldeiser in eerste aanleg afgewezen. Het Hof zag daarin echter geen aanleiding om te oordelen dat summierlijk was gebleken van de ondeugdelijkheid van de door de schuldeiser gestelde vordering.

In cassatie werd onder meer hierover geklaagd. Volgens de schuldenaar volgt uit de uitspraak van de rechtbank dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering. Dit lijkt geen gek standpunt, nu de bodemrechter indringender beoordeelt of er sprake is van recht op schadevergoeding, dan dat gebeurd in het kader van een verzoek tot opheffing van conservatoir beslag.

De Hoge Raad herhaalt evenwel haar jurisprudentie, zoals ook neergelegd in het arrest van 30 juni 2006 (NJ 2007, 483), inhoudende dat een vordering tot opheffing van conservatoir beslag niet zonder meer moet worden toegewezen bij afwijzing van de vordering door de bodemrechter waarvoor het beslag is gelegd. Daarbij is wel van belang dat tegen dit vonnis hoger beroep is ingesteld, zoals ook in het onderhavige geval is gebeurd.

Hoewel niet iedereen zich (geheel) in dat oordeel kon vinden, zie bijvoorbeeld de noot bij dat arrest, blijft de Hoge Raad dus deze lijn volgen. Afwijzing van de vordering in eerste aanleg, is ‘slechts’ één van de omstandigheden die moet worden meegewogen bij de vraag of het conservatoir beslag moet worden opgeheven.


Geert Schnitzler is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied incasso.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Ondeugdelijkheid van vordering niet snel aangenomen bij verzoek opheffing conservatoir beslag

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief